Flexibiliteit van de arbeidstijd
Wet van 17 augustus 2013 Op 27 februari
laatstleden hebben de sociale partners, op vraag van de Regering, een akkoord
gesloten over de modernisering van het arbeidsrecht.
Het eerste deel van
dit akkoord, dat betrekking heeft op de flexibiliteit van de arbeidstijd, werd ingevoerd
in de wet betreffende de modernisering van het arbeidsrecht en houdende diverse
bepalingen van 17 augustus 2013 (B.S. van 29 augustus 2013).
Dit deel met
betrekking tot de flexibiliteit van de arbeidstijd betreft :
- De
verhoging van de interne grens van de arbeidsduur in het kader van de
overschrijdingen van de normale grenzen van de arbeidsduur;
- De
verhoging van het jaarlijkse quotum van de overuren die, op vraag van de
werknemer, niet ingehaald moeten worden;
- Het
principe van een enkel onderhandelingsniveau voor het invoeren van de
annualisering van de arbeidstijd.
De verhoging van de interne grens
De overschrijdingen
van de normale wekelijkse grens van de arbeidsduur (40u per week) moeten in
principe ingehaald worden binnen een periode van een trimester (die verlengd
kan worden tot maximum één jaar).
Deze mogelijkheid tot
ongelijke spreiding van de arbeidsduur over een lange referentieperiode wordt
evenwel gematigd door de verplichting om op regelmatige basis inhaalrust toe te
kennen. Het is dus niet mogelijk om de wekelijkse grens van 40u substantieel te
overschrijden gedurende een lange opeenvolgende periode en om alle inhaalrust
aan het einde van de referteperiode toe te kennen.
Om deze regelmatige
toekenning van inhaalrust te waarborgen, legt artikel 26bis van de arbeidswet
van 16 maart 1971 de naleving op van een interne grens van de arbeidsduur
van 65 uren, hetgeen betekent dat
wanneer een werknemer een recht op inhaalrust heeft opgebouwd gelijk aan 65 gepresteerde
uren boven de wekelijkse grens van 40u, hij inhaalrust zal toegekend krijgen
alvorens hij opnieuw, binnen de door de wet gestelde grenzen, de wekelijkse
grens van 40u kan overschrijden.
Deze interne grens vormt
dus een waarborg voor de werknemer om regelmatig inhaalrust toegekend te
krijgen teneinde een overmaat aan werk te vermijden, maar beperkt de
flexibiliteit in de organisatie van de arbeid. Daarenboven verhindert deze interne grens in geval van verlenging
van de referteperiode boven een trimester, de instelling van arbeidscycli met
lange periodes van ruimere activiteit gecompenseerd door lange periodes van
inhaalrust.
De nieuwe wet zal dus het
volgende toestaan :
De
verhoging van de interne grens van 65 uren naar 78 uren wanneer de
referteperiode korter is dan één jaar ;
- De
verhoging van de interne grens van 65 uren naar 91 uren wanneer de
referteperiode op één jaar gebracht werd;
- De
verhoging van de interne grens die door
de nieuwe wet reeds op 78 of 91 uren gebracht werd naar maximum 130 uren
volgens een procedure die eerst op sectoraal niveau gevolgd moet worden en bij
gebrek aan akkoord op ondernemingsniveau volgens de procedures die bepaald
zullen worden bij koninklijk besluit;
- De
verhoging van de interne grens die door de nieuwe wet reeds op 78 of 91 uren
gebracht werd naar maximum 143 uren door het sluiten van een collectieve
arbeidsovereenkomst in een paritair orgaan (paritair comité of subcomité).
De verhoging van het krediet aan overuren dat
niet ingehaald moet worden
Een andere vorm van
flexibiliteit bestaat erin om voor bepaalde overuren volledig af te zien van de
verplichting tot inhalen.
Deze mogelijkheid
bestaat al voor een deel van de overuren, die gerechtvaardigd worden door een
buitengewone vermeerdering van werk (art. 25 van de arbeidswet van 16 maart
1971) en door een onvoorziene noodzakelijkheid (art. 26, § 1, 3° van de
arbeidswet van 16 maart 1971), en voor zover dit op vraag van de werknemer is.
Dit krediet aan
overuren dat niet ingehaald moet worden bedraagt 65 uren per kalenderjaar en
kan verhoogd worden tot 130 uren per kalenderjaar door een collectieve
arbeidsovereenkomst gesloten in een paritair orgaan of, bij gebrek aan zulk een
collectieve arbeidsovereenkomst, door een ondernemingsakkoord voorgelegd aan
het paritair orgaan (paritair comité of subcomité).
De nieuwe wet zal dus
het volgende toestaan:
- De
verhoging van het krediet aan overuren dat niet moet worden ingehaald naar 91
uren per kalenderjaar;
- De
verhoging van het krediet aan overuren dat niet moet worden ingehaald naar
maximum 130 uren per kalenderjaar volgens een procedure die eerst op sectoraal
niveau gevolgd moet worden en bij gebrek aan akkoord op ondernemingsniveau volgens
de procedures die bepaald zullen worden bij koninklijk besluit;
- De
verhoging van het krediet aan overuren dat niet moet worden ingehaald naar maximum 143 uren per kalenderjaar door
het sluiten van een collectieve arbeidsovereenkomst in een paritair orgaan
(paritair comité of subcomité).
Het enkele onderhandelingsniveau voor de
annualisering van de arbeidstijd
De annualisering van de arbeidstijd, d.w.z. de
mogelijkheid in geval van een toegestane overschrijding van de wekelijkse grens
van de arbeidsduur om deze wekelijkse arbeidsduur gemiddeld te respecteren over
een periode van een jaar, bestaat al sinds meer dan 10 jaar.
Dezelfde mogelijkheid bestaat voor de variabele
deeltijdse arbeidsregelingen.
Met het oog op vereenvoudiging zullen alle bepalingen
die nodig zijn voor de invoering van deze annualisering ingevoegd worden in het
arbeidsreglement van de onderneming zonder noodzakelijkerwijs de specifieke
procedures tot wijziging van het arbeidsreglement te moeten volgen als deze
bepalingen reeds onderhandeld werden met de werknemersvertegenwoordigers op een
ander niveau of in andere juridische instrumenten (meestal in een collectieve
arbeidsovereenkomst).
Deze nieuwe bepalingen van de wet van 17 augustus 2013 zullen
in werking treden wanneer de procedures waarvan hierboven sprake is, zullen
vastgesteld zijn bij koninklijk besluit.
De andere delen van het akkoord van de sociale
partners van 27 februari 2013, die betrekking hebben op de glijdende werkroosters
en op de deeltijdse arbeid, zullen in het najaar besproken worden in de
Nationale Arbeidsraad.