Tewerkstelling van buitenlandse werknemers in een specifieke verblijfssituatie

Op deze pagina

    Deze pagina vermeldt enkel de toelatingen om te werken waarvoor de federale overheid bevoegd is. Het gaat om de buitenlandse onderdanen die zich in een specifieke verblijfssituatie bevinden. Voor informatie over de andere mogelijkheden om als buitenlandse onderdaan in België te werken, kunt u terecht bij de gewestelijke diensten.

    Hebben de toelating om te werken:

    1. De onderdanen van de Lidstaten van de Europese Economische Ruimte evenals de onderdanen van de Zwitserse Bondsstaat.
    2. De buitenlandse onderdanen bedoeld in artikel 47/5 van de wet van 15 december 1980 en die tot één van de volgende categorieën behoren:
      • gedurende de aanvraagperiode bepaald in artikel 47/5 van de wet van 15 december 1980, de personen die een aanvraag kunnen indienen voor een status van begunstigde van het akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (2019/C 384 I/01, Pb., 2020, L 29/7);
      • de personen die een aanvraag hebben ingediend voor een status van begunstigde van het terugtrekkingsakkoord;
      • de personen die een status van begunstigde van het terugtrekkingsakkoord of een wijziging van deze status hebben verkregen.
    3. De buitenlandse onderdanen die in het bezit zijn van één van de documenten bepaald bij het koninklijk besluit van 30 oktober 1991 betreffende de documenten voor het verblijf in België van bepaalde vreemdelingen, voor de uitoefening van de ambten die recht geven op het verkrijgen van deze documenten.
    4. De echtgenoot en de kinderen die de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt van de onderdanen bedoeld in punt 3, indien ze onderdanen zijn van een land waarmee België verbonden is via een wederkerigheidsakkoord, en volgens de bepalingen van dit wederkerigheidsakkoord.
    5. Enkel in het kader van hun leerovereenkomst of hun opleiding in het kader van het alternerend leren, de buitenlandse onderdanen die als leerling in dienst genomen vóór de leeftijd van 18 jaar in het kader van een leerovereenkomst of een overeenkomst inzake alternerend leren erkend door de overheid die daartoe de bevoegdheid heeft.
    6. De in België erkende vluchtelingen.
    7. Enkel in het kader van de stages, de buitenlandse onderdanen die als student verplichte stages verrichten in België ten behoeve van hun studies in België, in een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte of in de Zwitserse Bondsstaat.
    8. De buitenlandse onderdanen, houders van een bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister, tijdelijk verblijf, conform het model als bijlage 6 van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981, voor zover dit document in bezit is van een persoon die tot één van de volgende categorieën behoort:
      • de leerlingen, die in dienst genomen zijn in het kader van een leerovereenkomst of een overeenkomst voor alternerend leren, erkend door de overheid die daartoe de bevoegdheid heeft, uitsluitend voor de arbeidsprestaties in het kader van hun leerovereenkomst of hun overeenkomst voor alternerend leren;
      • de personen voor wie het verblijf is toegestaan in de hoedanigheid van student, als gedefinieerd door de wet van 15 december 1980, uitsluitend voor de arbeidsprestaties:
        • tijdens de schoolvakanties;
        • buiten de schoolvakanties, voor zover hun tewerkstelling twintig uur per week niet overschrijdt en deze verenigbaar is met hun studies;
      • de begunstigden van een internationaal akkoord " vakantie-werk " dat België bindt, binnen de perken van dit akkoord. België heeft akkoorden gesloten met Australië, Nieuw-Zeeland, Canada, Taiwan en de Republiek Korea.  Meer informatie vindt u op "dof.ibz".  In het kader van deze akkoorden "vakantie-werk" is de toelating tot werken beperkt aangezien het verblijf wordt toegelaten met de bedoeling er een vakantie door te brengen en tijdelijk arbeid te verrichten om de financiële mogelijkheden aan te vullen. De vakantie is het hoofddoel om België binnen te komen. De mogelijkheid om te werken is dus enkel bijkomstig. In de akkoorden met de republiek Korea en Taiwan wordt expliciet vermeld dat niet in vast dienstverband mag worden gewerkt (dus geen arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur) en dat in totaal niet meer dan zes maanden mag worden gewerkt;
      • de personen die tot een verblijf gemachtigd werden in toepassing van de artikelen 9, 9bis, 9ter en 13 van de wet van 15 december 1980;
      • de personen die erkend zijn voor de subsidiaire beschermingsstatus gedurende de periode tijdens dewelke hun verblijf beperkt is;
      • de personen die gemachtigd werden te verblijven als begunstigden van de tijdelijke bescherming bedoeld in artikel 57/29 van de wet van 15 december 1980, alsook de personen die gemachtigd werden te verblijven in toepassing van artikel 57/34 van dezelfde wet,   door de Minister die de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen onder zijn bevoegdheden heeft of door diens gemachtigde;
      • de niet-begeleide minderjarige vreemdelingen (NBMV) bedoeld in artikel 61/14 van de voornoemde wet van 15 december 1980 in het geval de erkende duurzame oplossing een verblijf conform artikel 61/20 van dezelfde wet is;
      • de personen die een definitieve gunstige beslissing hebben verkregen betreffende een verblijfsrecht op basis van artikel 10 of artikel 10bis van de voornoemde wet van 15 december 1980, met uitzondering van de familieleden van een student;
      • de personen die gemachtigd werden te verblijven, in het kader van de maatregelen in de strijd tegen mensenhandel;
      • de echtgenoot en de kinderen van de onderdanen bedoeld onder punt 3 hierboven;
      • de personen voor wie, na de voltooiing van hun studies, het verblijf is toegestaan gedurende maximum twaalf maanden in toepassing van artikel 61/1/9 of 61/1/15 van de wet van 15 december 1980.
    9. De buitenlandse onderdanen die, in het kader van mobiliteit, door een andere lidstaat van de Europese Unie werden gemachtigd tot een verblijf in de hoedanigheid van student en voor wie het verblijf in België is toegestaan in de hoedanigheid van student op basis van artikel 61/1/6 van de wet van 15 december 1980, uitsluitend voor de arbeidsprestaties :
      • tijdens de schoolvakanties;
      • buiten de schoolvakanties, voor zover hun tewerkstelling twintig uur per week niet overschrijdt en deze verenigbaar is met hun studies.
      • De buitenlandse onderdanen, houders van een bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister voor onbepaalde duur, conform het model opgenomen als bijlage 6 van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981.
      • De buitenlandse onderdanen houders van een identiteitskaart voor vreemdeling, conform bijlage 7 van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981.
      • De buitenlandse onderdanen, houders van een verblijfsvergunning "EG-langdurig ingezetene", conform bijlage 7bis van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981.
      • De buitenlandse onderdanen, houders van een "verblijfskaart van een familielid van een burger van de Unie", conform bijlage 9 van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981.
      • De buitenlandse onderdanen, houders van een "duurzame verblijfskaart van een familielid van een burger van de Unie", conform bijlage 9bis van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981.
      • De buitenlandse onderdanen die het recht op verblijf inroepen op basis van artikel 40bis of 40ter van de wet van 15 december 1980 die tijdens de periode van onderzoek van de aanvraag tot erkenning van het recht op verblijf in het bezit zijn van een document conform het model opgenomen als bijlage 19ter van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981.
      • De buitenlandse onderdanen, echtgenoten van Belgen of onderdanen van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, die in het bezit zijn van een document conform het model opgenomen als bijlage 15 van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 als grensarbeider, zolang deze personen in de Staat waar zij verblijven over een recht op of een machtiging tot verblijf beschikken van meer dan drie maanden.
      •  De buitenlandse onderdanen, houders van een attest van immatriculatie, model A, conform bijlage 4 van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981, voor zover de houder van dit document behoort tot één van de volgende categorieën:
        • de personen die het voorrecht van een recht op verblijf inroepen op basis van artikel 10 of 10bis van de wet van 15 december 1980, tijdens de periode van onderzoek van de aanvraag tot erkenning van het verblijfsrecht, met uitzondering van familieleden van een student;
        • de personen die, in het kader van de strijd tegen de mensenhandel een verblijfsvergunning van minstens drie maanden hebben ontvangen;
        • de verzoekers om internationale bescherming die, vier maanden na hun verzoek om internationale bescherming te hebben ingediend, nog geen betekening hebben ontvangen van de beslissing van het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen tot afwijzing van het verzoek, en dit tot de definitieve beslissing in het kader van een verzoek om internationale bescherming, zoals bedoeld in artikel 1, § 1, 19°, van de wet van 15 december 1980.
      • In geval van beroep ingediend bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen en totdat een beslissing wordt betekend door deze laatste, de buitenlandse onderdanen, houders van een geldig document overeenkomstig het model opgenomen als bijlage 35 van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981, voor zover de houder van dit document een persoon is die tot één van de volgende categorieën behoort :
        • de personen die het voordeel inroepen van een recht op verblijf op grond van artikel 40bis of 40ter van de wet van 15 december 1980;
        • de personen die het voordeel inroepen van een recht op verblijf op grond van artikel 10 of 10bis van de voornoemde wet, met uitzondering van familieleden van een student;
        • de verzoekers om internationale bescherming die, vier maanden na hun verzoek om internationale bescherming te hebben ingediend, werden toegelaten te werken zoals voorzien onder punt 16 hierboven, voor zover voormeld beroep bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen werd ingediend vóór 22 maart 2018.
        • de personen die een beroep tot nietigverklaring hebben ingediend tegen een beslissing waarop artikel 17, paragraaf 3, en artikel 20, paragraaf 1, van het terugtrekkingsakkoord van toepassing zijn;

        • De buitenlandse onderdanen die voldoen aan de voorwaarden zoals hierboven bedoeld, met uitzondering van deze onder punten 1 en 5 tot 18 hierboven maar die, tijdelijk, in bezit zijn van een document overeenkomstig bijlage 15 van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 tijdens de periode waarin zij in afwachting zijn van de afgifte van het verblijfsdocument.