Fondsen voor bestaanszekerheid

Op deze pagina

    Voorstelling

    Fondsen voor bestaanszekerheid zijn rechtspersonen, die op vrij initiatief van de sociale partners in een bedrijfstak worden opgericht door middel van een algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst, om met de geïnde werkgeversbijdragen taken van sociaal nut te vervullen, en die autonoom en paritair beheerd worden door de vertegenwoordigers van de werkgevers en de werknemers van de betrokken bedrijfstak. 

    De belangrijkste aspecten met betrekking tot de werking van de Fondsen voor bestaanszekerheid (oprichting, vaststelling statuten, statutenwijziging, vaststelling van de voordelen en van de werkgeversbijdragen,…) moeten worden vastgelegd in CAO's, die door de Koning algemeen verbindend worden verklaard. 

    Overeenkomstig de wet van 7 januari 1958 betreffende de Fondsen voor bestaanszekerheid kunnen deze fondsen als doel hebben: 

    • het financieren, toekennen en uitkeren van sociale voordelen; 
    • het financieren en organiseren van de vakopleiding van de werknemers en van de jongeren; 
    • het financieren en verzekeren van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers in het algemeen.  

    Naast de drie voormelde taken moet ook rekening gehouden worden met andere taken die de fondsen op zich kunnen nemen in toepassing van bijzondere regelgeving.

    De voordelen die door deze sectorale fondsen worden toegekend, verschillen van sector tot sector. 

    De financiering van de fondsen voor bestaanszekerheid gebeurt door bijdragen, te betalen door de werkgevers die vallen onder de statuten van het fonds.  De inning van de bijdragen kan rechtstreeks gebeuren door het fonds zelf of via de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid. 

    De bijzondere regels voor de sociale Maribel fondsen voor de private non-profit sector die overeenkomstig de bepalingen van de wet van 7 januari 1958 betreffende de Fondsen voor bestaanszekerheid moeten opgericht worden, zullen hier niet besproken worden. Meer informatie over de werking van de sociale Maribel fondsen kan bekomen worden bij de Cel Sociale Maribel van de Algemene Directie Werkgelegenheid en Arbeidsmarkt.

    Vragen en antwoorden

    Deze rubriek beoogt, via enkele vragen en antwoorden, een inzicht te geven in de werking van de Fondsen voor bestaanszekerheid.

    Wie neemt het initiatief om Fondsen voor bestaanszekerheid op te richten? 

    Fondsen voor bestaanszekerheid zijn het resultaat van het collectief overleg tussen de representatieve werkgevers- en werknemersorganisaties in de paritaire comités en subcomités. Zij worden op vrij initiatief van de sociale partners opgericht in bepaalde bedrijfstakken om aan de werknemers bepaalde voordelen toe te kennen.

    Hoe worden Fondsen voor bestaanszekerheid opgericht? 

    Fondsen voor bestaanszekerheid worden opgericht in paritaire comités of subcomités, bij middel van een bij koninklijk besluit algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst.

    Kunnen verschillende paritaire comités en/of paritaire subcomités een intersectoraal fonds voor bestaanszekerheid oprichten?

    Vóór 20/11/2022, datum waarop hoofdstuk 13 van de wet van 3 oktober 2022 houdende diverse arbeidsbepalingen (BS, 10/11/2022) inwerking is getreden, bestond de mogelijkheid tot de oprichting van gemeenschappelijke fondsen voor bestaanszekerheid enkel onder bepaalde voorwaarden voor de inrichting van aanvullende pensioenen.

    Met hoofdstuk 13 van voormelde wet werden een aantal artikelen van de wet betreffende de Fondsen voor Bestaanszekerheid van 7 januari 1958 gewijzigd met als doelstelling de paritaire comités en subcomités de mogelijkheid te bieden om intersectorale fondsen te creëren. Met de hier aangebrachte wijzigingen werd deze mogelijkheid uitgebreid voor de andere taken die Fondsen voor Bestaanszekerheid kunnen opnemen.

    Genieten de Fondsen voor bestaanszekerheid rechtspersoonlijkheid? 

    Fondsen voor bestaanszekerheid zijn geen feitelijke verenigingen. Krachtens de wet van 7 januari 1958 betreffende de Fondsen voor bestaanszekerheid genieten zij immers rechtspersoonlijkheid. Zij kunnen dus als zodanig rechten en verplichtingen hebben.

    De Nationale Arbeidsraad is van oordeel dat de Fondsen voor bestaanszekerheid niet als sociale openbare diensten mogen beschouwd worden. Zij zijn louter privaatrechtelijke initiatieven. De wetgever heeft de fondsen immers niet zelf opgericht, zoals dit het geval is met de openbare instellingen van sociale zekerheid, maar heeft er zich toe beperkt voor de fondsen een wettelijk kader te creëren, waarbinnen zij hun activiteiten kunnen organiseren.

    Hoeveel Fondsen voor bestaanszekerheid bestaan er? 

    Er bestaan meer dan 180 Fondsen voor bestaanszekerheid, inbegrepen de sociale Maribel fondsen voor de private non-profit sector die overeenkomstig de bepalingen van de wet van 7 januari 1958 betreffende de Fondsen voor bestaanszekerheid moeten opgericht worden. 

    Een overzicht van alle Fondsen en hun contactgegevens kan geraadpleegd worden op deze lijst.

    Wat moet er in de statuten staan? 

    De statuten van de Fondsen voor bestaanszekerheid moeten vermelden:

    •   de benaming en het adres van de zetel van het Fonds;
    •   het doel waarvoor het ingesteld is;
    •   de personen die de door het Fonds verleende voordelen kunnen genieten, de aard van deze voordelen en de modaliteiten van toekenning en van uitkering;
    •  de categorieën van werkgevers die de bijdragen, bestemd voor de financiering van de voordelen, moeten betalen;
    •   het bedrag of de wijze van vaststelling van de bijdragen en de wijze van inning;
    •   de wijze van benoeming en de bevoegdheden van de beheerders;
    •   de wijze van vaststelling van de balans en van de rekeningen;
    •   de wijze en het tijdstip waarop het beheersorgaan van het Fonds aan het paritair comité verslag doet over het vervullen van zijn opdracht;
    •   de wijze van ontbinding, van vereffening en aanwending van het vermogen.

    Wat zijn de opdrachten van de Fondsen voor bestaanszekerheid? 

    Overeenkomstig de wet van 7 januari 1958 betreffende de Fondsen voor bestaanszekerheid kunnen paritaire comités en subcomités Fondsen voor bestaanszekerheid oprichten met het oog op het vervullen van drie bepaalde taken:

    • het financieren, toekennen en uitkeren van sociale voordelen aan bepaalde personen.
    • het financieren en organiseren van de vakopleiding van de werknemers en van de jongeren.
    • het financieren en verzekeren van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers in het algemeen.
      De aard, de omvang en de toekenningsvoorwaarden van al deze voordelen worden in dezelfde vormen bepaald als die voor de oprichting van het fonds, dus in de vorm van een door de Koning algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst.

    Naast de drie voormelde taken moet ook rekening gehouden worden met andere taken van sociaal nut, die de fondsen op zich kunnen nemen, meer bepaald in het kader van:

    • de verplichtingen die inzake opleiding en werkgelegenheid door de overheid aan de werkgevers worden opgelegd, bijvoorbeeld ten bate van de risicogroepen.
    • regelgeving die het mogelijk maakt dat de verplichtingen van de werkgever kunnen overgenomen worden door een fonds voor bestaanszekerheid. Zo bijvoorbeeld worden het gewaarborgd loon waarin wordt voorzien in bepaalde gevallen van schorsing van de arbeidsovereenkomst, het loon voor feestdagen en de aanvullende vergoeding bij brugpensioen, die alle normaal door de werkgever verschuldigd zijn, in bepaalde bedrijfstakken gecollectiviseerd en ten laste gelegd van het fonds voor bestaanszekerheid.
    • de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen die de mogelijkheid voorziet dat een fonds voor bestaanszekerheid kan aangeduid worden als inrichter van een sectoraal aanvullend pensioenstelsel of als uitvoerder van de solidariteitstoezegging van het sociaal sectoraal aanvullend pensioenstelsel. Als een multisectoraal fonds voor bestaanszekerheid optreedt als inrichter voor meerdere paritaire comités en/of paritaire subcomités, dan heeft hij als uitsluitend doel de opbouw van aanvullende pensioenen.

    Welke voordelen kennen de Fondsen voor bestaanszekerheid toe? 

    De voordelen die door de Fondsen worden toegekend, verschillen van sector tot sector.

    De Fondsen voor bestaanszekerheid bieden momenteel een heel verscheiden gamma van activiteiten, prestaties en voordelen aan:

    • aanvullende werkloosheidsuitkeringen
    • aanvullende uitkeringen wegens ziekte of ongeval
    • bijkomend vakantiegeld
    • syndicale premie
    • eindejaarspremie
    • conventioneel voltijds of halftijds brugpensioen
    • maatregelen ter bevordering van de tewerkstelling
    • initiatieven voor opleiding en/of tewerkstelling ten voordele van risicogroepen
    • outplacement
    • beroepsvorming
    • syndicale vorming
    • aanvullende sectorpensioenen
    • hospitalisatieverzekering enz…

    Hoe worden de Fondsen voor bestaanszekerheid gefinancierd? 

    De Fondsen worden gefinancierd met privé-gelden, namelijk met werkgeversbijdragen die autonoom worden afgesproken in een algemeen verbindend te verklaren collectieve arbeidsovereenkomst. Het is inderdaad belangrijk te onthouden dat de Fondsen voor bestaanszekerheid (in beginsel) niet met gemeenschapsgelden worden gefinancierd.

    De inning van de werkgeversbijdragen kan door het fonds zelf gebeuren of via de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid die dan vergoed wordt voor deze dienstverlening.

    De vordering tegen een werkgever wegens het niet betalen van de bijdrage verjaart na drie jaar vanaf de datum waarop de bijdrage eisbaar wordt.

    Het niet betalen van de bijdrage is een misdrijf.

    Hoe worden de Fondsen voor bestaanszekerheid beheerd? 

    De Fondsen voor bestaanszekerheid worden autonoom en paritair beheerd door de vertegenwoordigers van de werkgevers en van de werknemers overeenkomstig de statuten van de Fondsen die vastgelegd worden door het betrokken paritair comité en die algemeen bindend worden verklaard door een koninklijk besluit in de vormen bepaald bij de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités.

    Welke boekhoudkundige verplichtingen moeten de Fondsen naleven? 

    Het koninklijk besluit van 15 januari 1999 betreffende de boekhouding en de jaarrekening met betrekking tot de Fondsen voor bestaanszekerheid heeft een geëigend boekhoudkundig stelsel voor de Fondsen voor bestaanszekerheid uitgewerkt, dat rekening houdt met de specifieke noden en kenmerken van de fondsen.

    De jaarrekening, die elk jaar moet worden opgesteld, omvat de balans, de resultatenrekening en de toelichting. Zij moet een getrouw beeld geven van het vermogen en de financiële positie van het fonds voor bestaanszekerheid. Met het oog daarop moet de jaarrekening volgens een vooraf bepaalde structuur worden opgemaakt. Die structuur is vervat in de bijlage bij het koninklijk besluit, waarin achteréénvolgens zijn opgenomen: het schema van de jaarrekening (hoofdstuk I), de in de toelichting op te nemen gegevens (hoofdstuk II) en de definitie van een aantal rubrieken en onderrubrieken van de jaarrekening (hoofdstuk III).

    Het opstellen van de jaarrekening valt onder de verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan van het Fonds. Deze verantwoordelijkheid omvat: de organisatie van een interne controle met betrekking tot het opstellen en de getrouwe weergave van de jaarrekening zodat deze geen onjuistheden van materieel belang, als gevolg van fraude of van fouten, bevat; het kiezen en toepassen van geschikte waarderingsregels, en het maken van boekhoudkundige ramingen die onder de gegeven omstandigheden redelijk zijn.

    De jaarrekeningen, het jaarverslag met betrekking tot het fonds voor bestaanszekerheid en het verslag van de revisor(en) of de accountant(s), moeten jaarlijks worden overgemaakt aan de voorzitter van het bevoegd paritair (sub)comité die ze onmiddellijk voorlegt aan het paritair (sub)comité. De voorzitter van het paritair (sub)comité bezorgt vervolgens onmiddellijk een afschrift van deze documenten aan de Minister van Tewerkstelling en Arbeid.

    Onder welke vorm moet de jaarrekening worden opgesteld? 

    De balans en de resultatenrekening worden opgesteld overeenkomstig het schema voorzien in hoofdstuk I van de bijlage bij het koninklijk besluit van 15 januari 1999 betreffende de boekhouding en de jaarrekening met betrekking tot de Fondsen voor bestaanszekerheid. De balans en de resultatenrekening vermelden bij elke post het bedrag van de overeenkomstige post van het voorafgaande boekjaar. Het Fonds voor bestaanszekerheid mag de posten verder splitsen.

    Ook de toelichting moet bepaalde gegevens bevatten.

    Voorbeeld van een schema van de jaarrekening  (DOC, 132 KB)

    Welke bijkomende gegevens moet de toelichting vermelden? 

    Naast de gegevens zoals voorzien in hoofdstuk II van de bijlage bij het koninklijk besluit van 15 januari 1999 betreffende de boekhouding en de jaarrekening met betrekking tot de Fondsen voor bestaanszekerheid, vermeldt de toelichting:

    • een omschrijving van de voordelen die het Fonds voor bestaanszekerheid verleent, met verwijzing naar de statuten en de collectieve arbeidsovereenkomsten die er betrekking op hebben;
    • het bedrag of het percentage van de bijdragen van het afgelopen boekjaar;
    • de grootte en een omschrijving van de bestuurskosten.

    Wie houdt toezicht op de naleving van de boekhoudkundige verplichtingen? 

    Een revisor of accountant, aangewezen door het bevoegd paritair comité, heeft een onbeperkt recht van toezicht en onderzoek over alle boekhoudkundige verrichtingen van het fonds, maar mag zich nooit met het beheer inlaten. Hij kan ter plaatse inzage nemen van de boeken, de briefwisseling, de notulen en om het even welke geschriften van het fonds.

    De revisor of accountant deelt aan het beheersorgaan van het fonds geregeld de uitslag van zijn onderzoek mede en doet alle aanbevelingen die hij nuttig acht.

    Hij controleert of de jaarrekening een getrouw beeld geeft van het vermogen, de financiële toestand en de resultaten van het Fonds. Minstens één maal per jaar brengt hij verslag uit over zijn opdracht aan het bevoegd paritair comité, dat er een afschrift van overmaakt aan de Minister van Tewerkstelling en Arbeid.

    Wanneer blijkt dat de jaarrekening, opgesteld overeenkomstig het boekhoudings-KB, een negatief saldo vertoont dat niet kan worden aangezuiverd met eerder aangelegde reserves, maakt de revisor of de accountant hiervan melding in zijn verslag.

    Wat is de bevoegdheid van de Minister tegenover de Fondsen voor bestaanszekerheid? 

    De wet wordt gekenmerkt door het autonome en paritair beheer van de fondsen door de sociale partners zelf én de beperkte staatstussenkomst.

    De Minister kan enkel tussenkomen bij verstoring van het financieel evenwicht van een fonds. Op grond van het subsidiariteitsbeginsel, zijn bovendien de sociale partners in eerste instantie geroepen om zelf de nodige herstelmaatregelen te nemen. Pas indien de sociale partners ingebreke blijven, kan de Koning de nodige herstelmaatregelen van overheidswege opleggen.

    Welk is het gevolg voor de rechthebbende wanneer de werkgever zijn bijdrage niet betaalt aan het fonds? 

    Geen. De wet bepaalt duidelijk dat de uitkering aan de rechthebbende in geen geval afhankelijk mag afhankelijk gesteld worden van de betaling van de werkgeversbijdrage.

    Mogen Fondsen voor bestaanszekerheid op de toegekende voordelen “administratiekosten” afhouden ten laste van de rechthebbende? 

    Neen. De Fondsen voor bestaanszekerheid moeten waarborgen dat de voordelen die zij toekennen kosteloos zijn voor de rechthebbenden. Geen enkele kost mag op enigerwijze ten laste van de rechthebbende worden gelegd. De wet voorziet in strafsancties voor de Fondsen voor bestaanszekerheid en hun beheerders die het beginsel van de kosteloosheid van de toegekende voordelen overtreden.

    Elke afhouding ten laste van de rechthebbende voor dekking van “administratiekosten” (dossierkosten, kosten van uitkering,…) is strijdig met het beginsel van de kosteloosheid van de voordelen toegekend door een Fonds voor bestaanszekerheid. De kosten van uitkering van de prestaties mogen niet ten laste van de rechthebbenden worden gelegd. Deze kosten zijn immers bestuurskosten die gedekt worden met het deel van de ontvangsten dat elk jaar door het beheersorgaan wordt bepaald.

    Wie houdt toezicht op de naleving van de wet en de uitvoeringsbesluiten? 

    De ambtenaren van de Algemene Directie Toezicht op de Sociale Wetten van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg zijn belast met het toezicht op de naleving van de wet van 7 januari 1958 betreffende de Fondsen voor bestaanszekerheid en haar uitvoeringsbesluiten. Zij kunnen, bijvoorbeeld, tussenkomen bij een fonds voor bestaanszekerheid om de rechten van een benadeelde werknemer te beschermen of een werkgever aanmanen de bijdragen, bestemd voor de financiering van de voordelen, te betalen aan het fonds voor bestaanszekerheid.

    Wie is bevoegd in geval van geschillen?

    De arbeidsrechtbank doet uitspraak over de geschillen omtrent rechten en verplichtingen die uit de wet van 7 januari 1958 betreffende de Fondsen voor Bestaanszekerheid voortvloeien, bijvoorbeeld omtrent de betaling van de bijdragen die een werkgever aan een fonds verschuldigd is. 

    Lijst van de fondsen voor bestaanszekerheid

    De lijst van de fondsen voor bestaanszekerheid bevat, naast elk nummer van het paritair comité of paritair subcomité, de statutaire benaming van het Fonds en zijn adresgegevens. Deze lijst wordt zo geregeld mogelijk bijgewerkt. Het is echter niet mogelijk de volledige juistheid te waarborgen, daar talrijke fondsen geregeld verhuizen zonder het nieuwe adres mee te delen. Nochtans moeten bepaalde wijzigingen in de administratieve gegevens van een Fonds voor bestaanszekerheid, zoals benaming, adres en contactgegevens (tel., e-mail, fax, website) doorgegeven worden aan de Kruispuntbank van Ondernemingen (KBO) en aan de Algemene Directie Collectieve Arbeidsbetrekkingen van de FOD WASO (coa@werk.belgie.be).