Verhouding tussen de bepalingen inzake arbeidsmiddelen voor tijdelijke werkzaamheden op hoogte en de bepalingen inzake persoonlijke beschermingsmiddelen

Op deze pagina

    Titel 5 betreffende arbeidsmiddelen voor tijdelijke werkzaamheden op hoogte van boek IV van de codex over het welzijn op het werk en titel 2 betreffende persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) van boek IX van de codex, zijn bedoeld om elkaar aan te vullen.

    Titel 5 van boek IV van de codex stelt in artikel IV.5-1 dat de werkgever de nodige materiële en organisatorische maatregelen moet nemen opdat de arbeidsmiddelen die ter beschikking van de werknemers worden gesteld, geschikt zijn om het werk uit te voeren, zodanig dat het welzijn van de werknemers bij het gebruik ervan wordt verzekerd.

    Om de keuze van de meest geschikte arbeidsmiddelen te verantwoorden zal de werkgever een risicoanalyse en -evaluatie uitvoeren, zoals geëist door de artikelen I.2-6 en I.2-7 van de codex. Hierbij wordt de hiërarchie van algemene preventiebeginselen, zoals omschreven in artikel 5 van de welzijnswet van 4 augustus 1996 toegepast. Uiteraard wordt hierbij steeds gestreefd om de risico's te voorkomen, of tenminste toch zo veel mogelijk in te perken.

    Indien uit de beoordeling blijkt dat beschermingsmiddelen toch noodzakelijk zijn, zal voorrang gegeven worden aan collectieve beschermingsmiddelen, vóór individuele. 
    Pas indien collectieve bescherming niet mogelijk of realiseerbaar is, zullen er individuele beschermingsmiddelen mogen worden gebruikt.

    Het is pas in dit laatste geval, met andere woorden als het gebruik van PBM absoluut noodzakelijk is, dan wordt titel 2 van boek IX van de codex van kracht.

    En enkel in dit laatste geval moeten er PBM ter beschikking gesteld worden van zodra een val van een hoogte van meer dan twee meter kán worden voorkomen.

    Het gebruik van PBM voor een lagere hoogte is niet zinnig, vermits het beveiligingsapparaat pas efficiënt wordt vanaf een dergelijke hoogte.