Het recht op uitkeringen tijdens het tijdskrediet

Op deze pagina

    Een onderscheid moet worden gemaakt tussen, enerzijds, het recht om de loopbaan geheel of gedeeltelijk te onderbreken (tijdskrediet genoemd in de privésector) en, anderzijds, het recht op onderbrekingsuitkeringen. Het eerste aspect wordt geregeld door de CAO nr. 103 wat de privésector betreft en het tweede aspect wordt geregeld door koninklijke besluiten (met name het koninklijk besluit van12 december 2001 genomen ter uitvoering van hoofdstuk IV van de wet van 10augustus 2001 betreffende de verzoening van werkgelegenheid en kwaliteit vanhet leven betreffende het stelsel van tijdskrediet, loopbaanvermindering envermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking).

    De reglementering betreffende het recht op tijdskrediet en die betreffende de onderbrekingsuitkeringen stemmen grotendeels overeen. Dit neemt niet weg dat er verschillen bestaan tussen de twee reglementeringen en dat het bijgevolg mogelijk is dat een werknemer het recht heeft om zijn beroepsloopbaan te onderbreken maar dat hij echter geen recht heeft op onderbrekingsuitkeringen. Dit geldt bijvoorbeeld voor het eindeloopbaantijdskrediet dat de werknemers in bepaalde gevallen kunnen genieten vanaf 55 jaar (zelfs 50 jaar) maar zonder recht op uitkeringen, die pas verschuldigd zijn vanaf 60 jaar.

    Het recht op onderbrekingsuitkeringen 

    Momenteel worden onderbrekingsuitkeringen toegekend in geval van tijdskrediet met motief of van eindeloopbaantijdskrediet.

    Het recht op uitkeringen in geval van tijdskrediet met motief 

    De werknemer kan onderbrekingsuitkeringen ontvangen in alle gevallen van tijdskrediet met motief, namelijk:

    • het volgen van een erkende opleiding;
    • zorgen voor zijn kind tot de leeftijd van 8 jaar;
    • palliatieve zorgen verstrekken;
    • zorg voor gezins- of familielid dat ernstig ziek is;
    • zorg voor zijn kind met een handicap tot de leeftijd van 21 jaar;
    • zorg voor zijn minderjarig kind dat ernstig ziek is of voor een minderjarig kind dat ernstig ziek is en dat deel uitmaakt van het gezin.

    In de aanvraag voor onderbrekingsuitkeringen moet telkens het motief worden vermeld waarvoor het tijdskrediet wordt genomen.

    De maximumperiode gedurende dewelke onderbrekingsuitkeringen kunnen worden betaald is identiek aan de maximumduur van het recht op tijdskrediet en wordt als volgt vastgesteld:

    • maximaal 36 maanden in geval van tijdskrediet om een erkende opleiding te volgen;
    • maximaal 51 maanden in de vijf andere gevallen van tijdskrediet met motief die hierboven zijn vermeld (tijdskrediet met "zorg"motief).

    Deze periodes van 51 en 36 maanden kunnen niet worden gecumuleerd.

    Bovendien is de maximumperiode van 51 maanden "globaal" in die zin dat zij dus niet kan worden verkregen voor elk motief van tijdskrediet.

    Bijgevolg wordt de periode van 51 maanden verminderd met alle voorbije periodes gedurende dewelke de werknemer onderbrekingsuitkeringen heeft genoten (met uitzondering van de thematische verloven).

    De periode van onderbrekingsuitkeringen vormt dus een vast krediet van 51 maanden dat nooit kan worden overschreden. Deze periode wordt niet proportioneel berekend in geval van deeltijds tijdskrediet.

    Het recht op uitkeringen in geval van tijdskrediet op het einde van de loopbaan 

    Sinds 1 januari 2015 hebben de werknemers recht op onderbrekingsuitkeringen in geval van eindeloopbaantijdskrediet, in principe vanaf de leeftijd van 60 jaar en tot aan de pensioenleeftijd.

    Ter herinnering, het recht op eindeloopbaantijdskrediet kan steeds worden toegekend vanaf de leeftijd van 55 jaar, maar in dit geval zonder recht op onderbrekingsuitkeringen.

    Voor de uitzonderlijke eindeloopbaantijdskredieten (met name werknemers die tewerkgesteld zijn in een erkende onderneming in herstructurering of in moeilijkheden, werknemers die een professionele loopbaan van 35 jaar als loontrekkende kunnen bewijzen, werknemers met een zwaar beroep of die nachtarbeid uitvoeren), wordt de leeftijd vastgesteld op 58 jaar sinds 1 januari 2018 (zelfs 55 jaar als een sectorale collectieve arbeidsovereenkomst of ondernemingsovereenkomst hierin voorziet). Deze leeftijdsvoorwaarde bedraagt 60 jaar sinds 1 januari 2019, wat als concreet gevolg heeft dat aan deze uitzonderingen een einde wordt gemaakt.

    Formaliteiten

    Na zijn werkgever op de hoogte te hebben gebracht van zijn intentie om tijdskrediet te nemen, na een positief antwoord te hebben ontvangen en na de datum van inwerkingtreding te hebben bepaald (Zie punt 11 "Voorwaarden voor uitoefening van het tijdskrediet") moet de werknemer een aanvraag voor onderbrekingsuitkeringen indienen bij de RVA.

    Deze aanvraag gebeurt door middel van een formulier dat verschilt naargelang het type en de vorm van het gekozen tijdskrediet. Het formulier wordt online ingevuld of op papierformaat door de werknemer en de werkgever. Het wordt verstuurd naar het RVA-kantoor van het rechtsgebied van de woonplaats van de werknemer ten vroegste 6 maanden voor de begindatum van het tijdskrediet en ten laatste 2 maanden na deze datum.

    In de aanvraag voor onderbrekingsuitkeringen moet telkens het motief worden vermeld waarvoor het tijdskrediet wordt genomen.

    De onderbrekingsuitkeringen worden maandelijks betaald door de RVA.

    Deze uitkeringen kunnen worden gecumuleerd met onbezoldigde activiteiten of met de volgende bezoldigde activiteiten:

    • een politiek mandaat van gemeenteraadslid, raadslid van het OCMW, districts- of provincieraadslid;
    • een vooraf bestaande bezoldigde of zelfstandige activiteit aanvullend bij die waarop het tijdskrediet betrekking heeft;
    • een activiteit inzake opleiding, begeleiding of tutoraat van een jonge werknemer (enkel in geval van halftijds eindeloopbaantijdskrediet).

    De uitkeringen kunnen daarentegen niet worden gecumuleerd met:

    • een ander politiek mandaat dan die welke cumuleerbaar zijn;
    • een bezoldigde activiteit in het buitenland in het kader van de ontwikkelingssamenwerking;
    • één of andere bezoldigde activiteit die werd aangevat gedurende het tijdskrediet;
    • een pensioen, behalve een overlevingspensioen (gedurende maximaal 12 maanden).